Ik pleit in deze paper voor een herziening van de natuur-cultuur dichotomie binnen etnografisch veldwerk.
Image by Sarah Dorweiler
Jasper Steggink is an anthropologist living in Utrecht, the Netherlands. Currently working for Namasté Foundation.
3,200 words
De rol van het herzien van de natuur-cultuur dichotomie in antropologisch veldwerk
Met referenties naar werken van Descola (2014), Kohn (2007), Latour (1994), Tsing (2012) en Viveiros de Castro (2004) pleit ik in deze paper voor een herziening van de natuur-cultuur dichotomie binnen etnografisch veldwerk. Deze dichotomie sluit aan op een van de fundamentelere discussies binnen de antropologie, de nature-culture divide, welke bevraagt of de entiteiten ‘natuur’ en ‘cultuur’ als los van elkaar moeten worden gezien, of als non-duaal, waarbij er sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Het herzien van de nature-culture divide heeft gevolgen voor etnografisch veldwerk. Met voorbeelden uit recente etnografieën wordt aangetoond dat de herziening de theoretische kaders van de discipline verbreedt. Praktisch gezien kan door het herzien van de discussie in antropologisch veldwerk een vollediger (zowel fundamenteler als breder) beeld worden geschetst van de mens en zijn omgeving.
Binnen de studie naar de ecologie van de mens kan het verhelderend zijn om de menselijke soort niet als losstaand, centraal uitgangspunt te nemen, maar te zien als onlosmakelijk verbonden met zijn omgeving (Tsing 2012, 144). De tweede insteek is de alternatieve zienswijze binnen een van de fundamentelere discussies binnen de antropologie. Deze discussie, de nature-culture divide, bevraagt of de entiteiten ‘natuur’ en ‘cultuur’ als los van elkaar moeten worden gezien, of als non-duaal, waarbij er sprake is van wederzijdse beïnvloeding (Descola and Pálsson 1996, 2). De groeiende bewustwording van de impact die de mensheid op de aarde heeft, gaat gepaard met een groei aan welwillendheid de discussie te herzien (Ingold and Pálsson 2013, 23). Het herzien van de nature-culture divide heeft gevolgen voor zowel antropologische theorieën als methodes, waaronder etnografisch veldwerk. Hoe het doen van etnografisch veldwerk wordt beïnvloed door het herzien van de natuur-cultuur discussie, wordt in deze paper onderzocht. Hierbij is de hoofdvraag: Wat is de rol van het herzien van de natuur-cultuur dichotomie voor hedendaags antropologisch veldwerk?
De alternatieve, non-duale kijk op de relatie tussen natuur en cultuur is wat Eduardo Kohn the anthropology of lifenoemt: “an anthropology that is not just confined to the human but is concerned with the effects of our entanglements with other kinds of living selves” (Kohn 2007, 3). Denken en schrijven vanuit deze insteek heeft etnografisch veldwerk, de praktische antropologische methode bij uitstek, een nieuwe vorm doen krijgen; de zogeheten multispecies etnography. In de multispecies etnographyworden organismen bestudeerd waarvan de levens onlosmakelijk zijn verbonden met de sociale wereld van de mens (Kirksey and Helmreich 2010, 545; Lederach 2017, 589). Daar waar deze actoren eerder onderbelicht werden, krijgen ze in recente etnografieën een podium. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn Anna Tsing’s matsutake (2015), Marisol De La Cedena’s earth-beings (2010) en de dromen van honden die naar voren komen in Kohn’s omschrijving van wederzijdse beïnvloeding middels semiotiek (2007). Allen zijn antropologische werken waarbij via niet-menselijke actoren wordt aangetoond dat de natuur-cultuur dichotomie kan worden doorbroken waardoor op andere manieren de mens en zijn omgeving kan worden geanalyseerd.
Om de rol van het herzien van de natuur-cultuur dichotomie te onderzoeken wordt eerst bondig de geschiedenis van de discussie uiteengezet (paragraaf 1). Deze uiteenzetting is van belang omdat volgens de critici (o.a. De la Cedena (2010), Descola (2014), Kohn (2007), Tsing (2012) en Viveiros de Castro (2004))de tweedeling belemmerend werkt bij het verkrijgen van een volledig beeld van de mens en zijn omgeving (Descola and Pálsson 1996, 2). In paragraaf 2 wordt omschreven hoe antropologen (Descola (2014), Viveiros de Castro (2004)en Kohn (2007)) de (abstracte) non-duale kijk werkbaar maken voor het doen van (praktisch) etnografisch veldwerk. Vervolgens wordt in paragraaf 3 gereflecteerd op werken van Kohn (2007) en Tsing (2012), waarin de relatie tussen mens en natuur een nadrukkelijke rol speelt.
An anthropology that is not just confined to the human but is concerned with the effects of our entanglements with other kinds of living selves
Tegen het einde van de vorige eeuw kaartte Descola en Pálsson in hun boek Nature and Society (1996) aan dat de kijk op antropologie als zijnde een studie naar de ecologie van de mens, in de breedste zin van het woord, een marginale plek heeft gekregen in theoretisch-antropologische discussies (Kottak 1999, 23), weggedrukt door de dominantere postmodernistische en culturalistische perspectieven (Descola and Pálsson 1996, 3). Echter laten ze in hetzelfde boek het tegengeluid klinken met een verzameling aan etnografische werken van antropologen die wel de verbondenheid van mens en zijn omgeving laten zien (Descola and Pálsson 1996). Deze visie klinkt door in de 21e eeuw, met toonaangevende werken als Tim Ingold’s Being Alive (1) (2014), Bruno Latour’s An Inquiry Into Modes of Existence (2) (2013) en Tsing’s The Mushroom at the End of the World (3) (2015). De onderliggende zienswijze van deze werken in de laatste decennia wijst op een verschuiving binnen de nature-culture divide. Deze discussie ligt ten grondslag aan vele antropologische theorieën (Ingold and Pálsson 2013, 23) en wordt gezien als centraal dogma welke sinds de jaren ’50 binnen de antropologie heerst (Descola and Pálsson 1996, 3). Omdat vele antropologische theorieën voortkomen uit de dichotomie tussen natuur en cultuur heeft het doorbreken van deze ‘dogma’ grote invloed op de manier waarop de mens en zijn omgeving wordt bestudeerd.
Geschiedenis van the nature-culture divide
De Franse structuralist Claude Lévi-Strauss was duidelijk in de onderverdeling tussen de twee verschillende entiteiten. In zijn boek The Savage Mind (1962) schrijft hij: “There are in fact only two true models of concrete diversity: one on the plane of nature, namely that of the diversity of species, and the other on the cultural plane provided by the diversity of functions” (Lévi-Strauss 1962, 124). Structuralisten als Lévi-Strauss zagen fundamentele tegenstellingen als natuur-cultuur, man-vrouw, leven-dood, als manieren om structuur te brengen in het menselijk denken (Lévi-Strauss 1962). Hoewel de schikking van de aspecten van het sociale leven sterk verschilde tussen de verschillende structuralisten, was er altijd sprake van een scheiding tussen de noties van natuur en cultuur wanneer dit analytische middel werd gebruikt (Descola and Pálsson 1996, 3). Materialisten zagen natuur als bepalend voor sociale actie en ontleenden vanuit deze notie hun theorieën uit de natuurwetenschappen, hopend op een fundament voor de cultuurstudie. Hoewel de toepassing van de dichotomie binnen de verschillende stromingen uiteenlopend was, werd de tweedeling an sich voor lief genomen (Descola and Pálsson 1996, 3).
Een non-duaal perspectief
De recentere antropologische werken laten zien dat de entiteiten ook monistisch benaderd kunnen worden. Dit wordt als nodig geacht voor zowel antropologisch veldwerk, als voor het westerse denken in het algemeen.
Zo onderzoekt Latour in het boek We Have Never Been Modern (1991) de dualiteit tussen natuur en samenleving (cultuur), welke volgens hem voortkomt uit de moderniteit. De premoderne mens maakte een dergelijke scheiding niet. Latour stelt dat door hedendaagse kwesties, zoals de uitbraak van HIV/Aids, klimaatverandering en de opkomst van biotechnologie, ook nu de tweedeling niet meer gemaakt kan worden. Latour probeert in zijn werk de scheiding tussen natuur en cultuur ongedaan te maken door aan te tonen dat de ‘moderne’ tweedeling tussen natuur en cultuur eigenlijk nooit heeft bestaan (Latour 1991, 7).
Ook Descola (1994) is kritisch over de dichotomie. Hij constateert dat binnen zijn veldwerk de natuur-cultuur tweedeling betekenisloos is geworden. In zijn etnografie schrijft hij over de Achuar Jivaro gemeenschap, en hoe deze de wereld vanuit een radicaal anders ontologisch perspectief benadert. Ze zien niet-menselijke actoren in essentie als menselijk (Descola 1994, 4). Volgens hen leven ook planten en dieren in eigen gemeenschappen en gaan deze enkel volgens strikte gedragsregels relaties aan met de mensen in hun omgeving. Als ook planten en dieren (ofwel ‘de natuur’) ‘culturele’ gemeenschapsregels hebben, schept volgens Descola een onderverdeling tussen natuur en cultuur binnen de ecologie van de Achuar Jivaro gemeenschap enkel verwarring (Descola 1994), dus pleit hij voor een alternatief perspectief.
Door de noodzaak van een non-duale kijk op natuur-cultuur relaties in te zien ontstaat de behoefte om de theoretische discussie praktisch werkbaar te maken. Hiervoor hebben Descola (2014), Kohn (2007) en Viveiros de Castro (2004) theoretische kaders geopperd welke als startpunt kunnen fungeren voor etnografisch veldwerk. Deze theoretische kaders worden in de volgende paragraaf behandeld.
Voortbordurend op Descolas (1994) observaties binnen de Achuar Jivaro gemeenschap worden in deze paragraaf de theoretische kaders van Descola (2014), Viveiros de Castro (2004) en Kohn (2007) aangehaald om een monistische benadering werkbaar te maken voor veldwerk. Via deze weg krijgt de abstracte natuur-cultuur discussie een praktisch toepasbare vorm en wordt de praktische kant van de rol van het herzien van de natuur-cultuur dichotomie zichtbaar.
Worlding en de vier ontologische typen
Philippe Descola’s toevoeging aan the nature-culture divide is een die teruggaat naar de vraag ‘wat bestaat?’. Descola stelt dat de discussie op zichzelf ontstaan is vanuit westerse ideeën van waaruit de realiteit door het Westen wordt opgebouwd. Onze westerse kijk op de werkelijkheid doet ons redeneren dat de tweedeling tussen natuur en cultuur een ‘logische’ scheiding is. Deze redenatie komt voort uit Descola’s notie dat verschillende samenlevingen eveneens verschillende ontologische filters aanhouden, en zo een realiteit creëren die voor hen werkbaar is (Descola 2014, 272). Het proces van het opbouwen van een werkbare realiteit noemt Descola worlding, en wordt door hem omschreven als: “a vast amount of qualities and relations that can be actualized or not by humans according to how ontological filters discriminate between environmental affordances” (Descola 2014, 273). De variatie aan verschillende vormen van worlding ontstaan niet lukraak, maar volgen een basale opeenvolging van getrokken conclusies voortkomend uit de toekenning van kwaliteiten aan objecten die door een volk wordt aangehouden. Hierbij kaart Descola een culturele diversiteit aan die dieper gaat dan dat we aanvankelijk denken, namelijk een diversiteit op het niveau van ontologie. Descola ziet het als de taak van antropologie om in kaart te brengen hoe mensen zich verhouden tot hun omgeving, beginnend bij omschrijven hoe de mens herkent wat er in hun direct leefomgeving bruikbaar is. Het in kaart brengen van deze typen van ontologische toekenning geven inzicht in het ontstaan van de verscheidenheid aan acties en gedachten binnen overkoepelende gemeenschappen
Het schiftingsproces van bruikbare- en niet bruikbare onderdelen van diens omgeving valt te categoriseren in vier verschillende typen: animisme, totemisme, analogisme en naturalisme. (Descola 2014).
Het animisme behelst de notie dat in Zuid- en Noord-Amerika, in Siberië, en in sommige delen van Zuidoost-Azië men zowel menselijke als niet-menselijke wezens een identieke interne essentie bij zich dragen, al dan niet in verschillende lichamen (Descola 2014, 275). Dit idee wordt door Descola kort omschreven als “a continuity of souls and a discontinuity of bodies” (Descola 2014, 275). Dezelfde ontologie herkent Viveiros de Castro in zijn artikel Exchanging Perspectives (2004) waarin hij omschrijft dat voor inwoners van het Amazonegebied “the original common condition of both humans and animals is not animality but, rather, humanity” (Viveiros de Castro 2004, 465). Volgens inheemse inwoners van het Amazonegebied is de mens dus niet een afsplitsing van het dierenrijk, maar zijn dieren afsplitsingen van het mensenrijk. Viveiros de Castro maakt, net als Descola, een onderverdeling in verschillende ontologische perspectieven en oppert het begrip multinaturalisme als tegenhanger van multiculturalisme, waarbij van het bestaan van menselijke en culturele overeenkomsten binnen verschillende ‘naturen’ wordt uitgegaan. Door dit inzicht wordt de relatie van de mens met de natuur iets wat wij ‘sociale relaties’ zouden noemen. Inzichten als deze verklaren fundamentele angsten. Bijvoorbeeld wanneer we, vanuit onze westerse kosmologie, onszelf niet meer herkennen in onze naasten, solipsisme dreigt, het idee dat buiten je ego niks bestaat. Tussen de inwoners van het Amazonegebied heerst er echter een angst voor kannibalisme. Deze angst ontstaat wanneer de inwoners hun naasten juist in alle wezens herkennen, ook de dieren die als voedsel zien (Viveiros de Castro 2004, 477). Een dergelijk redenering is lastig te vatten zonder kennis te hebben van het onderliggende ontologische uitgangspunt.
Totemisme, Descola’s tweede ontologische type, kan het beste uitgebeeld worden middels het totemisme van de Aboriginals in Australië. Deze gemeenschap ziet een totem en alle wezens (zowel menselijk als niet-menselijk) die verbonden zijn aan deze totem, als delers van dezelfde generieke karaktereigenschappen (Descola 2014, 275).
De derde ontologische type, analogisme, komt voort uit het idee dat alle entiteiten ter wereld zijn gefragmenteerd in een veelheid aan essenties, vormen en substanties, welke geplaatst kunnen worden op een ordinale schaal. Dit idee was het kosmologische model tijdens de Middeleeuwen en de Renaissance (Descola 2014, 276).
Naturalisme, de ontologie van het Westen, volgt het idee van één unificerende natuur met daarbinnen een veelheid aan culturen (Descola 2014, 277). Naturalisme is met zijn multiculturalisme, zoals Viveiros de Castro dat ook al benoemde, het tegengestelde van het eerder genoemde animistische multinaturalisme (Viveiros de Castro 2004, 465; Descola 2014, 277).
Onlosmakelijke verbondenheid middels semiotiek.
Kohn doorbreekt de natuur-cultuur dichotomie door aan te tonen dat het leven een proces van tekens en interpretatie is. Hij stelt dat de door mensen gebruikte symbolische tekens (een teken dat iets anders voorstelt) voortkomt uit de meer fundamentelere iconische en indexicale tekens. Deze fundamentelere tekens zijn intrinsiek aan de biologische wereld en worden door zelfs de kleinste organismen gebruikt. Kohn ziet de adaptatie van een organisme als een interpretatieproces, waarbij het organisme de tekens van zijn omgeving interpreteert. Het organisme ‘interpreteert’ tekens uit zijn omgeving en past zich daarop aan. Op zijn beurt ‘interpreteert’ de omgeving de tekens van het organisme en wordt ook de omgeving aangepast. Dit gebeurt van generatie op generatie. De soorten die hun omgeving het beste interpreteren zijn indirect een representatie van hun omgeving. Een dergelijk organisme, zijnde menselijk of niet-menselijk, kan niet buiten iets als ‘de natuur’ staan, aangezien ook het organisme tekens verspreid welke worden geïnterpreteerd door deze ‘natuur’.
Al dan niet via symbolische referentie zijn alle organismen, zowel menselijk als niet-menselijk, onlosmakelijk verbonden met hun omgeving. Kohn stelt dat ondanks het feit dat wij als mens symbolische tekens gebruiken, we ook de indexicale en iconische tekens van onze omgeving interpreteren, waardoor ook de mens blijvend is verwikkeld in het interpretatieproces. Zodoende stelt Kohn dat de context van de mens het allesomvattende leven moet zijn, waardoor het domein van de antropologie wordt herzien tot een antropologie des levens (Kohn 2007, 3).
Zowel Kohn als Viveiros de Castro en Descola bieden mogelijkheden om de relatie tussen menselijke en niet-menselijke wezens te in kaart te brengen tijdens etnografisch veldwerk. Kohn biedt met zijn semiotische benadering een middel om onlosmakelijke verbintenis te verklaren, ongeacht de soorten organismen die hierin verwikkeld zijn. Descola en Viveiros de Castro doen dit door meerdere, zelfs tegenstrijdige, ontologische uitgangspunten te tonen waardoor ‘onze’ naturalistische kijk op de realiteit in perspectief wordt geplaatst. Het gebruik van verschillende ontologische typen maken de acties van de te bestuderen culturen begrijpbaarder.
Deze paragraaf behandelt de antropologen Kohn (2007) en Tsing (2012), die met hun veldwerk inspireren om het domein van de etnografie te vergroten. Hierbij doelen ze op een etnografische focus voorbij mens of dier, maar gericht op de relaties tussen de verschillende levensvormen, ongeacht hun vorm. Waar in de vorige paragraaf is uitgelegd hoe het non-duale perspectief kan worden toegepast tijdens etnografisch veldwerk, wordt in de komende paragraaf de implicaties van het doen van veldwerk vanuit een monistisch perspectief uiteengezet.
How Dogs Dream
In het artikel How Dogs Dream (Kohn 2007) onderzoekt Kohn middels etnografisch veldwerk de relatie die de Runa, een volk wonend in de Amazone, hebben met andere niet-humane levensvormen. De Runa hebben een multinaturalistische relatie met hun omgeving; een veelheid aan naturen, met daarbij slechts één cultuur; die van de Runa. Omdat alle wezens dezelfde menselijke subjectiviteit hebben, zien de Runa communicatie tussen soorten als mogelijk, ondanks fysieke en lichamelijke obstakels. In het omschrijven van de relatie tussen de Runa en hun omgeving maakt Kohn gebruik van zijn semiotische benadering.
Na het blootleggen van de ontologie van de Runa laat Kohn zien wat mogelijk is wanneer een volk door een multinaturalistische lens wordt omschreven. Het veldwerk van Kohn wordt gebruikt ter ondersteuning van een pleidooi voor een verbreding van het antropologische kader. In zijn conclusie schrijft Kohn dat de uitdagingen die liggen in het omschrijven van een antropologie des levens onoverkomelijk zijn wanneer we in ons dualistische multiculturalistische framework blijven zitten (Kohn 2007, 18). Contrasterend biedt Kohn met zijn etnografie zicht op een bredere aanpak, waarbij zijn gebruik van semiotiek de natuur-cultuur dichotomie doorbreekt en het multinaturalisme van Viveiros de Castro de markante positie van de mens in perspectief plaats.
Unruly Edges
Tsing draait in haar essay Unruly Edges (2012) de rollen om en stelt dat met de domesticatie van planten en dieren, ook de mens is gedomesticeerd. “Cereals domesticated humans” (Tsing 2012, 145). De liefdesrelatie tussen mensen en granen is een van de grote romances uit de menselijke geschiedenis, zo stelt Tsing. Waar de mens eerst intieme banden had met een veelheid aan soorten, door het ‘wilde’ terrein te betreden, te jagen en te verzamelen, hebben we met landbouw een voorliefde voor slechts een selectie aan soorten gekregen en werden we gebonden aan een plek. Dat met deze verandering ook de mens is mee veranderd, wordt veelal genegeerd (Tsing 2012, 145). Zonder het expliciet te benoemen maakt Tsing in haar essay gebruik van Kohn’s semiotische benadering door aan te tonen dat over meerdere generaties sprake is van wederzijdse beïnvloeding tussen het organisme (de mens) en zijn omgeving. Naast het onderwerp landbouw en domesticatie behandelt Tsing in haar multispecies ethnography het kolonialisme, raciale scheiding en sociale diversiteit. Alle onderwerpen worden verbonden aan een zwam, welke Tsing ziet als indicator van welzijn van de menselijke soort, als wijze van wederzijdse beïnvloeding. Tsing laat met de verscheidenheid aan voorbeelden zien dat deze wederzijdse beïnvloeding aanwezig is, en dus niet mag worden genegeerd. Haar werk is hierdoor indirect kritisch op de natuur-cultuur dichotomie. Door de natuur-cultuur dichotomie te herzien weet Tsing ons te ontnemen van de illusie van losstaand menselijk functioneren en biedt ze inspiratie en een alternatief startpunt voor etnografen die in haar voetsporen zullen treden.
Het herzien van de natuur-cultuur dichotomie zorgt ervoor dat er binnen etnografisch veldwerk een vollediger (zowel fundamenteler als breder) beeld kan worden geschetst van de mens en zijn omgeving.
Het herzien van de natuur-cultuur dichotomie heeft een theoretische en praktische implicatie voor antropologie. Theoretisch gezien verbreedt de herziening de kaders van de discipline, dat wat antropologie bestudeert als wetenschap. Waar antropologie de mens in al zijn aspecten bestudeert, waaronder zijn cultuur, is een non-duale kijk op de relatie tussen mens (en zijn cultuur) en de omgeving waarin hij leeft (natuur) een herformulering van de kaders van de discipline. Het doorbreken van deze kaders wordt door Kohn theoretisch gezien bekrachtigd door zijn betoog voor het leven als zijnde een proces van tekens en interpretatie (Kohn 2007, 6). In Kohn’s semiotische benadering staat de mens niet los van dit proces, waardoor de kaders van antropologie worden verbreed tot wat Kohn betiteld als the anthropology of life.
De praktische implicatie van het herzien van de natuur-cultuur dichotomie krijgt vorm in antropologisch veldwerk. Door de natuur-cultuur dichotomie te herzien en als alternatief een non-duaal perspectief aan te houden, kan er in antropologisch veldwerk:
Concluderend zorgt het herzien van de natuur-cultuur dichotomie ervoor dat er binnen etnografisch veldwerk een vollediger (zowel fundamenteler als breder) beeld kan worden geschetst van de mens en zijn omgeving.
Descola, Philippe. 1994. In the Society of Nature: A Native Ecology in Amazonia. Cambridge: Cambridge University Press.
———. 2014. “Modes of Being and Forms of Predication.” HAU: Journal of Ethnographic Theory4 (1): 271–80.
Descola, Philippe, and Gísli Pálsson. 1996. Nature and Society: Anthropological Perspectives. Nature and Society: Anthropological Perspectives. London: Routledge.
Ingold, Tim. 2014. Being Alive: Essays on Movement, Knowledge and Description. Ethnos. Vol. 79.
Ingold, Tim, and Gísli Pálsson. 2013. Biosocial Becomings: Integrating Social and Biological Anthropology. Cambridge: Cambridge University Press.
Kirksey, S. Eben, and S. Helmreich. 2010. “The Emergence of Multispecies Ethnography.” Cultural Anthropology25 (4): 545–76.
Kohn, Eduardo. 2007. “How Dogs Dream.” American Ethnologist34 (1): 3–24.
Kottak, Conrad P. 1999. “The New Ecological Anthropology.” American Anthropologist101 (1): 23–35.
La Cadena, Marisol De. 2010. “Indigenous Cosmopolitics in the Andes: Conceptual Reflections Beyond ‘politics.’” Cultural Anthropology25 (2): 334–70.
Latour, Bruno. 1991. We Have Never Been Modern. Cambridge: Harvard University Press.
———. 2013. An Inquiry Into Modes of Existence. Cambridge: Harvard University Press.
Lederach, Angela J. 2017. “‘The Campesino Was Born for the Campo’: A Multispecies Approach to Territorial Peace in Colombia.” American Anthropologist119 (4).
Lévi-Strauss, Claude. 1962. The Savage Mind. Paris: Librairie Plon.
Tsing, Anna. 2012. “Unruly Edges: Mushrooms as Companion Species.” Environmental Humanities1 (1): 141–54.
———. 2015. The Mushroom at the End of the World: On the Possibility of Life in Capitalist Ruins. Princeton: Princeton University Press.
Viveiros de Castro, Eduardo. 2004. “Exchanging Perspectives : The Transformation of Objects into Subjects in Amerindian Ontologies The Transformation of Objects into Subjects.” Common Knowledge10 (3): 463–84.
+31(0)631098255 | hello@jaspersteggink.nl | Vleutenseweg 127 3532HA Utrecht | KvK 64641104 | BTW-ID NL001147919B78